Betere én minder dierlijke producten

Dierenrechten. Het antwoord op de vraag ‘wie heeft rechten?’ wordt door mensen gegeven. Zoals in het boek ‘dierenrechten’ van Lekker Vega auteur Dirk-Jan Verdonk duidelijk wordt, hebben die mensen zich in de tussentijd niet onbetuigd gelaten. Zeker de afgelopen decennia is er een enorme toename van aandacht voor dierenwelzijn en dierethiek gekomen. Deze beweging is niet vanzelfsprekend maar het gevolg van aanhoudende inspanningen.


Door Dirk-Jan Verdonk
Een studie van de Consultative Group On International Agricultural Research (CGIAR) laat zien dat voedselpatronen wereldwijd steeds homogener worden, dat variatie verdwijnt ten faveure van een ‘westers dieet’ – en dat kenmerkt zich momenteel door een hoog gehalte aan voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong en weet zich gepromoot met overrompelende marketingbudgetten van multinationals. Deze ontwikkeling zou bijna een verdubbeling betekenen van de nu al astronomische aantallen dieren die voor voedsel worden gefokt, gehouden en gedood – zo’n 120 Miljard in het jaar 2050.

Er is echter ook reden tot optimisme als het op dierenrechten aankomt. De vleesconsumptie mag er gemiddeld dan hoger zijn, de steun voor dierenrechten is in steden verhoudingsgewijs ook groter dan op het platteland. Welnu, de wereld urbaniseert snel. In 1950 woonde minder dan dertig procent van de mensen in steden, rond 2010 was dat de helft van de wereldbevolking, voor 2050 is de prognose dat zeventig procent van de mensheid stedelijk is.

Ten tweede lijkt er een verband te bestaan tussen welvaart en aandacht voor dierenissues. Dat is verre van eenduidig, maar komt kort door de bocht neer op wat in de psychologie bekendstaat als de behoeftepiramide van Maslow. Volgens deze bekommeren mensen zich eerst om het realiseren van opklimmende basisbehoeften – lichamelijke behoeften, veiligheid, sociaal contact – voordat ze toekomen aan ‘hogere’ zaken, zelfactualisatie en zelftranscendentie, waaronder ook het opkomen voor dieren kan worden geschaard.

Meer nog dan de afgelopen tijd lijken vanuit dierenrechtenperspectief twee benaderingen daarom noodzakelijk: het verbeteren van het welzijn van de biljoenen dieren die de komende decennia ‘geproduceerd’ zullen worden en het reduceren van het aantal dieren dat wordt geëxploiteerd, met name door het minderen of stoppen met vlees, eieren en zuivel. Toch is het samengaan van die benaderingen, van reform en afschafffing, niet vanzelfsprekend. Vanuit de dierenrechtenbeweging wordt regelmatig betoogd dat het verbeteren van het welzijn van dieren in gangbare praktijken het afschafffen daarvan bemoeilijkt. Dat zou zowel opgaan op individueel als maatschappelijk niveau. Op persoonlijk niveau werkt het aldus: iemand voelt weerzin bij de manier waarop dieren worden gefokt, gehouden en gedood voor een bepaald product, zeg hun vlees, en besluit op grond daarvan dit niet meer te eten. En uiteraard, hoe meer van dergelijke individuele keuzes er gemaakt worden, hoe groter de impact op macroniveau.
Bestaat nu de indruk dat er ook vleesproductie plaatsvindt waarbij fokkerij, houderij en slacht door de beugel kunnen, dan zal zo iemand allicht geneigd zijn weer vlees te gaan eten. Weg kwantitatieve impact. Het maatschappelijk niveau weerspiegelt dit. Welzijnsverbeteringen werken mee aan een verdere legitimering en institutionalisering van de exploitatie van dieren. En dat gaat ten koste van de ontwikkeling en verbreiding van dierloze alternatieven. Zeker voor wijdverbreide praktijken als de consumptie van vlees en zuivel kun je idem dito het omgekeerde betogen. Producten die onder diervriendelijker omstandigheden zijn geproduceerd, kunnen mensen overtuigen die er niet over peinzen afscheid te nemen van dierlijke producten. Als zodanig kunnen ze een opstapje betekenen naar verdergaande keuzes, waaronder vermindering – wat tevens in de hand wordt gewerkt door de vaak hogere prijs van zulke producten.

Dát is in elk geval wat de praktijk laat zien: dat mensen die bewust diervriendelijker boodschappen doen, vaak minder dierlijke producten consumeren. En consumentenonderzoek wijst uit dat het huidige potentieel voor vleesvermindering aanmerkelijk groter en makkelijker is aan te boren dan het potentieel voor vegetarisme of veganisme. Daaruit volgt dat diervriendelijker productiewijzen heel goed samen kunnen gaan met het tot bloei brengen van dierloze alternatieven. Voor een maatschappelijke verandering die recht wil doen aan de dieren op deze wereld, lijkt – met excuus voor de beeldspraak – het wedden op één paard hoe dan ook naïef? Is consequent fout beter dan inconsequent goed? Ik hoop dat dit boekje duidelijk heeft gemaakt dat de tussenliggende kleine anderhalve eeuw stukje bij beetje een maatschappelijke keus voor die laatste optie heeft laten zien.

Maar ik hoop eveneens dat het boek Dierenrechten aanleiding geeft te onderzoeken of een ‘volkomen revolutie in de maatschappij’ waar critici van dierenrechten smalend over plachten te spreken wel zo’n absurd idee is. Gaan dierenrechten enkel om een doekje voor het bloeden, om normen die meer bescherming bieden aan onze eigen gemoedsrust, onze verlangens of ons banksaldo dan aan de betrokken dieren? Of gaan dierenrechten inderdaad over het gelijk wegen van gelijke belangen, over het beperken van onze macht over de dieren door de zorg om hun welzijn en integriteit, over het begrenzen van onze vrijheid tot daar waar we hun schade toebrengen, over het vergroten van vreedzame vormen van samenleven?

Geen mens ontkomt eraan daar impliciet of expliciet antwoord op te geven door de keuzes die hij of zij maakt en zal maken, professioneel en privé, in het stemhokje en tijdens het winkelen, thuis, op vakantie, in restaurants, in supermarkten. Het zijn keuzes die zich elke dag opnieuw voordoen. Vanaf het wakker worden.

Dirk-Jan Verdonk, Dierenrechten. Elementaire Deeltjes 43, Amsterdam University Press € 9,95