Food For Thought - Korte levens


Ooit sprak ik een biologische varkenshoudster die worstelde met de vraag of ze wel speenvarkens moest leveren aan de horeca. Een prestigieus restaurant wilde varkens bij haar afnemen, maar alleen speenvarkens: biggetjes dus die in principe nog bij hun moeder drinken. In dit geval ging het om dieren van een week of zes oud. Het restaurant beloofde een goede prijs en de deal zou ook welkome reclame opleveren voor haar bedrijf. Maar het zat haar dwars dat haar dieren dan slechts zes weken van leven was gegund. Normaal gingen haar varkens na zes maanden naar het slachthuis. 

 

Er is goede reden om te vinden dat ook die zes maanden nogal karig zijn: varkens kunnen wel vijftien tot twintig jaar oud worden. Niettemin, het dilemma van deze varkenshoudster valt goed in te zien. Zes weken of zes maanden maakt verhoudingsgewijs veel uit. Wie rondkeek op haar bedrijf zag varkens vol overgave scharrelen en wroeten en begreep onmiddellijk: deze dieren wilden leven en niet zo’n beetje ook – hun wil om dóór te gaan met leven spatte ervan af. Over de tijd van leven die mensen de dieren in de vee-industrie toestaan, hoor je echter zelden wat.  

Typerend voor dat gebrek aan aandacht voor het massale jeugdig sterven is ironisch genoeg een rapport dat de Raad voor Dieraangelegenheden onlangs uitbracht onder de titel "Zorg voor het jonge dier" met als ondertitel: ‘Naar meer aandacht voor het individuele dier en minder sterfte’. Daarin valt te lezen dat er een breed gedragen consensus is “dat sterfte bij jonge dieren onwenselijk is”. En: “Ook dierhouders willen zo weinig mogelijk sterfte bij jonge dieren.” Dat mag opmerkelijk heten als je weet dat vrijwel alle dieren in de vee-industrie op zeer jonge leeftijd sterven. Zo werden in 2019 ruim 600 miljoen vleeskippen geslacht van minder dan twee maanden oud, wat 93% is van alle dieren die in Nederlandse slachthuizen omgebracht werden. Om dit in perspectief te zetten: kippen kunnen tien jaar worden. De oudst bekende kip stierf zelfs op een leeftijd van 22 jaar.  
 
Bekijk de animatie 'Zorg voor het jonge dier' (RDA)


Wat de Raad voor Dieraangelegenheden schrijft is dan ook onzin, de vee-industrie is er juist op gericht de dieren zo jeugdig mogelijk te doden: hoe sneller de dieren groeien, hoe eerder ze naar het slachthuis kunnen, hoe lager de kosten. Waar het rapport in werkelijkheid over gaat is de sterfte vóór ze het slachthuis bereiken. Want ook die is helaas aanzienlijk (jaarlijks sterven in Nederland alleen al zo’n tien miljoen vleeskuikens binnen drie weken). En dat is een sterfte zónder economisch gewin, waar dierhouders niet op zitten te wachten.  

 

Wat de Raad voor Dieraangelegenheden hiermee wegmoffelt, is dat levensduur (en dus de dood) óók een kwestie is van dierenwelzijn. Ze erkent weliswaar dat, naast de ernst, de duur van het lijden van dieren van betekenis is. Een dier dat kort lijdt, is minder slecht af dan een dier met een lange lijdensweg. (Gezien vee-industriële systemen waar verveling, stress, ongemak en pijn schering en inslag zijn, kan je, cynische genoeg, betogen dat het góéd is dat de dieren maar zo kort leven – en hen verder lijden bespaart blijft). Maar de Raad voor Dieraangelegenheden gaat eraan voorbij dat dit standpunt – de duur van het lijden doet ertoe – met zich meebrengt dat dan ook de duur van geluk van belang is: volgens dezelfde logica is een varken dat na zes gelukkige maanden sterft, beter af dan een biggetje dat al na zes gelukkige weken ter dood wordt gebracht. Het is een blinde vlek waar die biologische varkenshoudster geen last van had.  

 

Tekst:
Dirk-Jan Verdonk,
algemeen directeur World Animal Protection Netherlands 


 

Gratis

 
word donateur Vegetariersbond voor meer dierenwelzijn en beter milieu
 

Lees ook

'Stem van de Dieren' in deze serie Food for Thought
'Dromen in Zweden' (over dierenleed in thuissituaties) in deze serie Food for Thought